Logo

De omstandigheden waarin de Vlaamse topsporters zich kunnen ontplooien, zijn er de laatste jaren op vooruitgegaan, maar het beleid vertoont nog veel zwakke punten. Dat blijkt uit een onderzoek van Veerle De Bosscher, Jasper Truyens en Inge Bogaert van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), dat dinsdag werd toegelicht. De doorlichting van het topsportklimaat in Vlaanderen gebeurde in opdracht van het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport en van het Ministerie van Sport. In 2003 werd er een eerste keer onderzocht hoe het topsportbeleid in Vlaanderen op efficiënte en effectieve manier kon worden verbeterd. Vier jaar later (de onderzoekers zijn in 2007 begonnen met hun studie) was de tijd rijp voor een herhaling en werd onderzocht hoe de Vlaamse topatleten en toptrainers het topsportbeleid beoordelen.

Bron: De Standaard

In totaal werden 167 atleten en 78 coaches ondervraagd. Uit de studie blijkt dat hoewel de knelpunten duidelijk gekend zijn, er pas verbetering kan komen wanneer er structureel iets verandert.

In vergelijking met 2003 is het topsportklimaat verbeterd, vinden atleten (59%) en coaches (67%). Toch vindt meer dan de helft van trainers en coaches het klimaat 'redelijk' en is er duidelijk verbetering mogelijk.

Om de situatie in Vlaanderen te kunnen verbeteren, wordt de financiële ondersteuning door de atleten weergegeven als belangrijkste factor ter verbetering in Vlaanderen. Dat ondanks de verdubbeling van het algemene topsportbudget in België (11,9 miljoen euro in 2003 tegenover 20,2 miljoen in 2007) en een verdrievoudiging van de Vlaamse overheidsmiddelen voor topsport in Vlaanderen tussen 2004 en 2009 (van 6 naar ruim 20 miljoen euro). Het zijn vooral de coaches en atleten zonder programma (atleten die geen Bloso-tewerkstellingsstatuut hebben of ondersteund worden door het ministerie van Defensie) die dit tekort aangeven.

Trainers en atleten vinden ook dat sportclubs en federaties talentvolle jongeren te laat speciale aandacht geven. De ontwikkeling van topsportscholen wordt door de ondervraagden wel toegejuicht.

Daarnaast geven slechts 54% van de coaches en 42% van de atleten aan tevreden te zijn over de algemene ondersteuning die ze ontvangen tijdens de topsportcarrière. 70% van de atleten zonder programma beoordelen de financiële steun die ze (niet) ontvangen als onvoldoende of slecht.

Meer dan de helft van de trainers beoordeelt de ontwikkelingsmogelijkheden in Vlaanderen als slecht en 76% vindt dat er in Vlaanderen onvoldoende mogelijkheden aanwezig zijn om zich als topcoach te ontwikkelen.

De onderzoekers berekenden ook hoeveel medailles België statistisch gezien zou moeten kunnen behalen op Olympische Spelen. Rekening houdend met populatie en rijkdom, zou ons land 12 'medaillepunten' moeten kunnen verzamelen. Een gouden medaille is goed voor drie medaillepunten, een zilveren twee en een bronzen één. Realistische ambities zouden dus vier gouden medailles zijn, (of zes zilveren, twaalf bronzen, ...). Na de Spelen van Peking bleef België steken op vijf punten (drie voor het goud van hoogspringster Tia Hellebaut en twee voor de zilveren plak van het 4x100m-team bij de vrouwen, red.).

De onderzoekers pleiten dan ook voor een bredere uitwerking van de talentontwikkeling van jonge sporters, een betere begeleiding in de ontwikkeling van de atleten en de oprichting van een toptrainersopleiding. Ook de oprichting van een topsportinstituut, waarin alle beslissingsbevoegdheden samengebracht worden, wordt door de onderzoekers naar voren geschoven.

Wat Wallonië betreft, werd ook daar in 2003 het topsportklimaat doorgelicht. Een nieuw onderzoek kwam er nog niet.